Voorbereiding van de werkzaamheden

Zorg ervoor dat uw directe werkomgeving voldoende verlicht is.

  • Draai voor de ingebruikname van het display (14) de aan/uit-schakelaar (13) in positie .
  • Schakel de verlichtingseenheid (22) met de toets (30) in.
    Op het display (14) verschijnt de aanduiding „Light“.

Een laserkruis toont u de exacte boorplaats.

  • Draai voor de ingebruikname van het display (14) de aan/uit-schakelaar (13) in positie .
  • Schakel de lasereenheid (22) met de toets (31) in.
    Op het display (14) verschijnt de aanduiding „Laser“.
  • Stel uw markering op het werkstuk af op het laserkruis.

Zet het werkstuk altijd vast om een optimale arbeidsveiligheid te waarborgen. Bewerk geen werkstukken die te klein zijn om te worden vastgezet.

Ondersteun lange en zware werkstukken door er bij het vrije uiteinde iets onder te leggen.

Aanwijzing: Gebruik voor het vastzetten van kleine werkstukken een bankschroef (bijv. Bosch MS 80).

  • Plaats het werkstuk met behulp van het laserkruis.
  • Maak de snelspanhendel (2) op de snelspanner (3) los.
  • Laat de snelspanner op het werkstuk rusten. Draai de snelspanhendel (2) rechtsom tot het werkstuk stevig vastgezet is.
  • Maak na het boren de snelspanhendel (2) linksom los.
  • Draai de snelspanner (3) opzij en verwijder het werkstuk.

De parallelgeleider (19) dient ervoor om grotere werkstukken tegen verdraaien te beveiligen.

  • Draai de vleugelschroeven (20) op de parallelgeleider (19) los en plaats de parallelgeleider in de groeven van de voetplaat (1).
  • Draai de vleugelschroeven weer vast.
  • Bevestig het werkstuk met behulp van de snelspanner (3).

  • Verstel de hoogte van de aandrijfeenheid niet tijdens het gebruik. Bedien de klemhendel (7) alleen wanneer het draaiwiel in de uitgangspositie staat. Deze voorzorgsmaatregel voorkomt mogelijk letsel.

De hoogte van de aandrijfeenheid (12) kan naargelang de lengte van het inzetgereedschap en de grootte van het werkstuk worden ingesteld.

Aanwijzing: Na het instellen van de hoogte van de aandrijfeenheid moet de plaatsing van het werkstuk met behulp van het laserkruis opnieuw worden gecontroleerd. Indien nodig moet u het werkstuk opnieuw uitlijnen.

Een rem voorkomt dat bij een geopende klemhendel (7) de aandrijfeenheid (12) onbedoeld naar beneden beweegt. Controleer af en toe de klemkracht van de rem en stel deze eventueel bij.

  • Zorg ervoor dat het draaiwiel (11) in uitgangspositie staat.
  • Pak met een hand het draaiwiel (11) vast en maak met de andere hand de klemhendel (7) linksom los.
  • Stel met behulp van het draaiwiel de hoogte van de aandrijfeenheid (12) overeenkomstig het geplaatste inzetgereedschap en de werkstukhoogte in.
  • Trek de klemhendel (7) rechtsom weer vast.

Aanwijzing: De klemhendel (7) heeft een vrijloop om deze in een ergonomisch gunstige of plaatsbesparende positie te kunnen draaien.
Draai, terwijl de klemhendel is vastgezet, de greep van de aandrijfeenheid weg, draai hem in de gewenste stand en laat hem weer terugveren.